• trio·hu·we·lijk
enkelvoud meervoud
naamwoord triohuwelijk triohuwelijken
verkleinwoord

het triohuwelijko

  1. samenlevingscontract tussen meer dan twee mensen
    • De verontwaardiging in SGP-kring gaat terug tot vorige maand, toen een echtpaar in Roosendaal besloot een samenlevingscontract te tekenen met een gezamenlijke vriendin. Dit feit werd gevierd in bruidskleding en met uitwisseling van ringen. De SGP noemde het ‘triohuwelijk’ onmiddellijk een ‘sluiproute naar polygamie’ en stelde vragen aan minister Donner.[1] 
  1. Volkskrant 27 oktober 2005,