traumachirurg
- trau·ma·chi·rurg
- samenstelling van trauma zn en chirurg zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | traumachirurg | traumachirurgen |
verkleinwoord |
de traumachirurg m
- (beroep) (medisch) medisch specialist die verwondingen behandelt
- ▸ Een traumachirurg van het Medisch Spectrum Twente is begin dit jaar met vervroegd pensioen gegaan na klachten over ongewenste intimiteiten en verbaal intimiderend gedrag. Volgens RTV Oost zijn er over de 64-jarige man zo'n achttien meldingen gedaan, voornamelijk door verpleegkundigen, coassistenten en secretaresses. Ook heeft een patiënte een klacht ingediend.[1]
- ▸ Dit Skype-gesprek had traumachirurg Bastiaan Thomeer van het Bernhoven-ziekenhuis drie dagen geleden met collega's van andere ziekenhuizen. Uit het gesprek blijkt hoe nijpend de situatie van het ziekenhuis is.[2]
- Het woord 'traumachirurg' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron “Chirurg Ziekenhuis Twente stapt op na berichten over ongewenst gedrag” (17-05-2019), NOS
- ↑ Weblink bron “'Wij zijn vier muren met daarbinnen alleen maar besmette patiënten'” (20-03-2020), NOS