transportveiligheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trans·port·vei·lig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord transportveiligheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de transportveiligheidv

  1. alles wat betrekking heeft op de gevaren die gepaard kunnen gaan met het vervoer
    • De ontploffing zou het gevolg zijn geweest van een plotselinge grote verandering in de druk. De Indonesische raad voor de transportveiligheid weerspreekt de bevindingen. 'Er zijn geen data die een dergelijke theorie ondersteunen', aldus de raad. [1] 
    • De trein die dinsdag ontspoorde in de Amerikaanse stad Philadelphia is mogelijk voor het ongeluk geraakt door een projectiel. Dat heeft een conductrice van spoorwegmaatschappij Amtrak gezegd tegen de Amerikaanse autoriteit voor transportveiligheid (NTSB). [2] 
    • Door de komst van moderne technologieën en handige vlieg-apps zitten piloten tijdens vluchten geregeld met een mobiele telefoon of tablet op schoot. Maar het gevaar bestaat dat ze zich daardoor te veel laten afleiden, met ongelukken tot gevolg. Daarvoor waarschuwt de Amerikaanse autoriteit voor transportveiligheid (NTSB). [3] 
    • Geen van de inzittenden, onder wie ook twee broers en een zus van de 59-jarige Lapierre waren, overleefde het ongeluk. De Canadese Raad voor Transportveiligheid onderzoekt de fatale crash. [4] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen