• tran·ce
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘geestvervoering’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1874 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord trance trances
verkleinwoord - -

de trancev / m

  1. een dissociatief verschijnsel waarbij iemand een ander bewustzijnsniveau heeft en waarbij het persoonlijke identiteitsgevoel verminderd kan zijn
     Uren gingen voorbij en al had ik geen mushrooms geslikt, toch voelde ik me high en als in een trance betoverd door alles wat ik om me heen zag.[2]
  2. een muziekgenre
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
trance trances

trance m

  1. trance