tramrail
- tram·rail
- samenstelling van tram en rail
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tramrail | tramrails |
verkleinwoord | (tramrailtje) | (tramrailtjes) |
- trambaan
- de binnenste en buitenste zijlijnen van het speelveld bij tennis.
- groefrails
- Het voorwiel van een fiets kan komen te zitten in de tramrails.
- Het woord tramrail staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tramrail" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be