trafiek
- tra·fiek
- Leenwoord uit het Frans: trafique
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trafiek | trafieken |
verkleinwoord | - | - |
de trafiek v
- (verkeer) het transport van goederen, data, of personen
- De netwerktrafiek neemt altijd maar toe.
- een pre-industrieel veredelingsbedrijf, waar plantaardige of minerale grondstoffen, vaak van exotische herkomst, werden geraffineerd en/of gemengd (tot een melange)
- Het woord trafiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trafiek" herkend door:
39 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be