• tra·di·ti·o·na·list
enkelvoud meervoud
naamwoord traditionalist traditionalisten
verkleinwoord - -

de traditionalistm

  1. iemand die wil vasthouden aan de opvattingen en handelwijzen die we van voorgangers hebben geleerd
     Heppener hield in de jaren vijftig tot zeventig afstand van het serialisme; de soms extreem doorgevoerde rationalisering die toen de Europese muziek domineerde. Dat leverde hem aanvankelijk het stempel van traditionalist op, al schuwde hij de atonaliteit niet. Sinds de jaren tachtig, toen de traditie uit de taboesfeer kwam, kreeg hij steeds meer erkenning.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jochem Valkenburg
    “Oprechte muziek gaat boven vernieuwing” (26 augustus 2009) op nrc.nl