Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • to·ren·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord torenkamer torenkamers
verkleinwoord torenkamertje torenkamertjes

Zelfstandig naamwoord

de torenkamerv / m [1]

  1. (bouwkunde) een kamer die hoog in een toren (van een kasteel) is gelegen
     Een aantal jaar later loopt het contract ten einde en verschijnt de duivel in de torenkamer van kasteel Waardenburg. Faust smeekt hem om genade, maar dat maakt geen verschil. Hij wordt met geweld aan zijn haren meegetrokken door het raam. Een dag later komt de huishoudster de kamer in. De muren zitten onder het bloed en aan de tralies hangt een pluk haar. De bloedvlekken zijn niet weg te krijgen en zijn nog steeds te zien in het kasteel, dat inmiddels in gebruik is als kantoor.[2]
     ENSCHEDE - In de boekhandel, mannenkledingzaak Kløf, de torenkamer van de grote kerk en Kaj’s Guitarstore. Op soms verrassende locaties in de binnenstad zijn vrijdag de aanstormende talenten van de popmuziek te zien en te horen.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Fleur Broeders
    “Duivels, geesten of spoken: ‘Griezelen is een fijne sensatie’” (26-10-2023), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Marjon Kok
    “Popronde op verrassende plekken in Enschede” (12-11-2019), Tubantia