torcer
- tor·cer
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
torcer |
torcía |
torcido |
volledig |
torcer
- onovergankelijk buigen, afbuigen, afslaan
- «el coche torció a la derecha»
- de auto sloeg rechts af
- «el coche torció a la derecha»
- overgankelijk ineendraaien
- buigen, verwringen
- verstuiken, verzwikken