• to·pos
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘plaats met vaste argumenten in bv. redevoeringen’ voor het eerst aangetroffen in 1961 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord topos topoi
verkleinwoord - -

de toposm

  1. (letterkunde) een stijlfiguur, waarbij een clichésituatie of clichélocatie wordt gebruikt
  2. (filosofie) een predicaat dat aan alle onderwerpen gemeen is
26 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[3]