• to·neel·rol
enkelvoud meervoud
naamwoord toneelrol toneelrollen
verkleinwoord toneelrolletje toneelrolletjes

de toneelrolv / m

  1. een uitbeelding van een personage in een toneelstuk
     Lang, los haar, strakke, laag uitgesneden witte blouse met een vijfpuntige rode ster midden op het decolleté, een nauwsluitende spijkerbroek, sandalen met riempjes die om haar enkels zaten en toch was zij het, Gertrude Gehlenz in een compleet andere toneelrol.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535