• tof·fee
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘snoepje van karamel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1906 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord toffee toffees
verkleinwoord toffeetje toffeetjes

de toffeem

  1. een taai en zoet snoepje
    • Hij heeft een beugel en mag dus geen toffees eten. 
99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]