• toe·schui·ven

toeschuiven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toeschuiven
schoof toe
toegeschoven
klasse 2 volledig
  1. iemand iets op een bedekte, oneerlijke manier geven of schenken
     hoe de vrienden en partijgenoten elkaar de vette posten toeschuiven en de anderen, zelfs de bekwaamsten, er stelselmatig buiten houden.[2]
     En er gaan meerdere verhalen rond van mensen die te maken kregen met corruptie en vriendjespolitiek toen ze hulp wilden bieden. 'Oud-politiek' noemt Biervliet het. Politici die hun eigen familie de mooie baantjes toeschuiven. Biervliet is er klaar mee, zegt hij. Als nationalist zegt hij voor een ander soort politiek te staan, waarin eerlijkheid het belangrijkst moet zijn, en liefde voor Suriname. "Ik zie geen liefde, geen eenheid vanuit deze regering naar de Surinaamse bevolking", zegt hij.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  3.   Weblink bron
    Devi Boerema
    “Surinaamse activist Biervliet in Nederland: 'Blij dat hij zo strijdvaardig is'” (Zondag 30 juli 2023, 20:21), NOS