• toe·hoor·ster

afleiding van Naamwoord van handeling van toehoren met het achtervoegsel -ster

enkelvoud meervoud
naamwoord toehoorster toehoorsters
verkleinwoord

de toehoorsterv [1]

  1. vrouw die luistert maar niet actief aan het gesprek of de vergadering deelneemt
  2. iemand die goed luistert
     Ze keek trots naar me, vermoedelijk omdat Nounou een meelevende toehoorster aan me had.[2]
     Aan het einde van de avond zijn de meeste mensen heel wat wijzer. "De samenleving is belangrijk, je kan wel alleen maar kletsen, maar beter kun je ook je stem gebruiken", zegt toehoorster Ayse Oren. Docent maatschappijleer Rachid Jemaoui voegt eraan toe: "Zo'n avond is zeker nodig, want het is belangrijk dat het goed wordt uitgelegd aan de mensen."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Dochter van het verraad” (1991), Saga, ISBN 9788726484861
  3.   Weblink bron
    Mitchell van de Klundert
    “Deze Rotterdammers offerden hun vrije zaterdagavond op voor verkiezingsles” (Zondag 17 maart 2019, 19:07), NOS