• toe·bui·gen

toebuigen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
toebuigen
boog toe
toegebogen
klasse 2 volledig
  1. door buigen ergens naartoe gaan
    • Wanneer de man naar haar toebuigt en haar probeert te zoenen, duwt ze hem weg, waarop de man doorslaat. [2] 
    • De onderhavige studie wil een soort harmonie bereiken tussen geloof en wetenschap, waarbij wetenschappelijke inzichten het Bijbels getuigenis verduidelijken. In dat licht mis ik een concrete exegese van Genesis 1-3. Wordt de Schrift zo via een achterdeur toch niet omgebogen naar de wetenschap? De centrale vraagstelling is ”Wat als evolutie juist blijkt te zijn?” Onherroepelijk leidt dat tot een toebuigen van de Schriftuitleg naar de wetenschap. Iets wat prof. Van den Brink nu net niet wil, gebeurt toch. [3] 
83 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]