tjotter
- tjot·ter
- Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘vaartuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tjotter | tjotters |
verkleinwoord |
de tjotter m
- (scheepvaart) het kleinste van de open ronde Friese zeilscheepjes met een lengte over de stevens van ten hoogste 5,4 m, met zwaarden in plaats van een kiel
- Het woord tjotter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tjotter" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
16 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tjotter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tjotter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be