Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tig·ste
Woordherkomst en -opbouw

Onbepaald rangtelwoord

tigste

  1. (informeel) zoveelste, in de ogen van de spreker verder in een rangorde dan wenselijk of verwacht
    • Het aanvankelijk door Barça-preses Sandro Rosell gemelde bedrag – „57 miljoen euro zeg ik voor de tigste keer, punt uit” – bleek een te lage weergave. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen