zoveelste
(klemtoonhomogram) ːonbepaald ranɡtelwoordː
ːbijvoeglijk naamwoord
- zo·veel·ste
zovéélste
- in een reeks een onbekende plek
- Zijn vakantie duurt enkele weken: hij vertrekt met kerstmis en blijft weg tot de zoveelste januari.
- als noemer van een denkbeeldige breuk
- Rovers willen niet dat hun bende al te groot wordt, want ieder krijgt maar een zoveelste deel van de buit.
zóveelste
- één uit een lange reeks
- Dit is de zoveelste keer dat het verkeerd gaat, leer je het dan nooit?
- Dit is alweer het zoveelste deel uit deze geliefde serie.
- Het woord zoveelste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zoveelste" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron W. Haeseryn e.a.“7.3.1 Vorming van rangtelwoorden.” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be