(klemtoonhomogram) ːonbepaald ranɡtelwoordː

ːbijvoeglijk naamwoord

  • zo·veel·ste

zovéélste

  1. in een reeks een onbekende plek
    • Zijn vakantie duurt enkele weken: hij vertrekt met kerstmis en blijft weg tot de zoveelste januari. 
  2. als noemer van een denkbeeldige breuk
    • Rovers willen niet dat hun bende al te groot wordt, want ieder krijgt maar een zoveelste deel van de buit. 

zóveelste

  1. één uit een lange reeks
    • Dit is de zoveelste keer dat het verkeerd gaat, leer je het dan nooit? 
    • Dit is alweer het zoveelste deel uit deze geliefde serie. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “7.3.1 Vorming van rangtelwoorden.” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be