• thuis·we·reld
enkelvoud meervoud
naamwoord thuiswereld thuiswerelden
verkleinwoord

de thuiswereldv / m

  1. de plek waar iets of iemand thuis is of zich thuis voelt
    • Vanmiddag rond vijf uur weten we of Philae veilig is aangekomen op het naar verwachting stoffige, poreuze komeetoppervlak. Bij goede afloop is Philae dan al druk bezig met het verkennen en onderzoeken van zijn kleine nieuwe thuiswereld. Een van de eerste taken die op het programma staan: het maken van een panoramafoto. [1] 
  1. NRC Eddy Echternach 12 november 2014