Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·schie·ten
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

terugschieten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugschieten
schoot terug
teruggeschoten
klasse 2 volledig
  1. schieten op diegene die jou beschiet; schieten als antwoord op een beschieting
     Ook sprak hij met vertegenwoordigers van de machtige Amerikaanse wapenlobby NRA, maar dat leidde niet tot aanpassingen van de wet. Trump stelt als oplossing voor dat leraren wapens gaan dragen, zodat ze kunnen terugschieten als iemand op een school het vuur opent.[2]
     De politie houdt vol dat de andere kant altijd begint met schieten. Dat agenten nu ongelimiteerd mogen terugschieten, is een zegen, zegt de politiechef. "Het is voor het eerst dat een president de volle steun geeft aan de politie om het probleem aan te pakken." Dus de politie kan eindelijk doen wat ze altijd al had willen doen. "Ja meneer, daar zijn we heel erg blij mee."[3]
Synoniemen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Job Boonstra
    “Honderdduizenden scholieren VS de straat op tegen wapenwet” (24-03-2018), NOS
  3.   Weblink bron “Dood of overvolle gevangenis, dat is de keuze voor Filipijnse dealers” (29-08-2016), NOS