terrazzo
  • ter·raz·zo
  • uit het Italiaans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord terrazzo
verkleinwoord

het terrazzoo

  1. mix van cement en marmergranulaat dat men in gepolijste vorm gebruikt voor vloer- , trap- en aanrechtbedekking
     Terrazzo. Wie kent niet de gespikkelde aanrechtbladen in het huis van oma. De mooie vloeren met marmeren mozaïeken in sjieke villa’s. Het maken van terrazzo is een ambacht, ontstaan in Venetië, geperfectioneerd in Friuli, Noordoost-Italië.[2]
     De vloer wordt door een oud Italiaans familiebedrijf voorzien van Terrazzo en de wanden van handgemaakte tegels met glas-in-lood objecten.[3]
64 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[4]
  1. terrazzo op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Menno Pols
    “De terrazzowerkers Monasso: op de vlucht van Bocholt naar Aalten” (27-11-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron “Beurspassage Amsterdam wordt kleurrijk kunstwerk” (7 april 2016), Het Parool
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be