ten bewijze van
- ten be·wij·ze van
- vaste verbinding van ten (voorzetsel), bewijze (zelfstandig naamwoord) en van (voorzetsel)
ten bewijze van
- (formeel) als bewijs dienend
- ▸ Ten bewijze daarvan vestigt hij er de aandacht op, dat Ex. 24 : 1 duidelijk terugslaat op 19 : 24.[1]
- Het woord ten bewijze van staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Gispen, W.H.“Het boek Leviticus” (1950), Kok