temperatuurmeting

  • tem·pe·ra·tuur·me·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord temperatuurmeting temperatuurmetingen
verkleinwoord

de temperatuurmetingv

  1. de keer dat men met instrumenten die temperatuur heeft gemeten
     Drukte bij de ingang, geroezemoes in de foyer en honderden mensen bij elkaar op pluchen theaterstoelen: in het Beatrix Theater in Utrecht leek het vandaag weer even 'normaal'. Of toch niet: de 500 bezoekers moesten bij binnenkomst een negatieve PCR-coronatest laten zien, ondergingen een temperatuurmeting en moeten zich over vijf dagen opnieuw laten testen.[2]
     Het is op 19 april nog nooit zo warm geweest, sinds het begin van de officiële temperatuurmeting in 1901. In De Bilt liep het kwik vanmiddag op tot 27,4 graden. Het oude record van 24,3 graden was uit 1988. In Lelystad werd vanmiddag zelfs 29,6 graden gemeten.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Pre-corona gedrag' bij eerste proefevenement, in maart volgen festivals” (Maandag 15 februari 2021, 16:38), NOS
  3.   Weblink bron “Warmste 19 april ooit, bijna 30 graden in Lelystad” (Donderdag 19 april 2018, 13:50), NOS