• te·le·paat
  • met het voorvoegsel tele- met het achtervoegsel -paat
enkelvoud meervoud
naamwoord telepaat telepaten
verkleinwoord telepaatje telepaatjes

de telepaatm

  1. iemand die telepathie beoefent
78 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be