Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·gen·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tegenbewijs tegenbewijzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het tegenbewijso

  1. iets dat aantoont dat een eerder gedane bewering onjuist is
     Daarmee kregen ze het volledige tegenbewijs in de vorm van schriftelijke documenten.[2]
     Akçay vraagt zich af of haar dubbele nationaliteit een rol speelt: "Het is echt niet oké dat ik de overheid moet wantrouwen. Er zijn al zoveel bewijzen over het kiezen van mensen uit een bepaalde postcodestreek of met een dubbele nationaliteit, dus laat de Belastingdienst maar tegenbewijs leveren dat het nu niet zo is", zegt ze.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  3.   Weblink bron
    Linda Wisse
    “Belastingdienst stuurt excuusbrief: 'Ik was echt laaiend toen ik 'm las'” (Maandag 17 mei 2021), NOS