• teer·ge·lief·de
enkelvoud meervoud
naamwoord teergeliefde teergeliefden
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de teergeliefdev / m

  1. iemand van wie je heel veel houdt
    • En hoeveel jonge meisjes die bij 't afscheid van hun teergeliefde, de plechtigste belofte van getrouwheid hebben afgelegd, gedragen zich nu met onvaderlandse en schaamteloze lichtzinnigheid. [1]
    • Mocht ik nog beleven dat ik roode rozen,
      met de teergeliefde saam, ging lezen,
      dan zou ik zóó haar minnekozen,
      dat we eeuwig vrienden zouden wezen.
       [2]

teergeliefde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van teergeliefd