taule v

  1. (spreektaal) bak, bajes, nor
    «Les gangsters ont étés foutus en taule après avoir descendu leurs rivaux.»
    De gangsters werden in de bak gesmeten, nadat ze hun rivalen hadden omgelegd. [1]
  2. (spreektaal) huis, woonruimte
    «Si possible, j'aimerais quitter cette taule
    Als het kan, zou ik deze woonruimte graag verlaten. [1]
  3. (spreektaal) bordeel, hoerenkast [1]
  4. (spreektaal) hotelkamer [1]
  5. (spreektaal) nederlaag
    «On s’est pris une taule dimanche au foot.»
    Zondag hebben ze ons verslagen met voetballen. [1]


taule v

  1. tafel