gezelschap in een hoerenkast
  • hoe·ren·kast
enkelvoud meervoud
naamwoord hoerenkast hoerenkasten
verkleinwoord

de hoerenkastv / m

  1. huis met prostituees
    • Een typisch ‘huishouden van Jan Steen’ zoals dat spreekwoordelijk met deze schilder wordt geassocieerd, biedt een bijna anderhalve meter breed doek met een rommelige scène van vechtende boeren bij een herberg. Een klein bordje met het opschrift ‘dit huis is te huer’, dat onmiskenbaar een verwijzing vormt naar de herberg als hoerenkast, zal zeker hebben bijgedragen aan het vermaak dat zulke schilderijen geacht werden te bieden. [2] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Bram de Klerck 29 september 2016