• tar·nen

tarnen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tarnen
tarnde
getarnd
zwak -d volledig
  1. een weefsel losmaken
  2. (figuurlijk) iets uit elkaar halen
     'Met rede heeft het niets te maken', stelt Fanny als ze wil doorgronden waarom ze zichzelf vroeger lelijk vond. De aanleiding voor zo'n verzuchting van onmacht kan voor een kunstenaar juist op een bron wijzen. Schuilt daar niet een verhaal achter? Na vier boeken hoefde Chaja Polak zich die vraag niet meer te stellen. Zij toog beheerst aan het tarnen.[3]
38 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[4]
  1. tarnen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Het verleden onherstelbaar losgetarnd Chaja Polak over het ware verhaal van een jeugd” (29 maart 1996), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be