taffelen
- taf·fe·len
taffelen [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
taffelen |
taffelde |
getaffeld |
zwak -d | volledig |
- langzaam lopen, strompelen, kuieren
- ▸ ‘Het leek alsof onze verdediging elke week stond te taffelen, maar als je ziet dat er van tien tegengoals slechts vier velddoelpunten bij zijn, is dat een heel ander verhaal.[3]
- struikelen
- slaan
- Het woord 'taffelen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "taffelen" herkend door:
19 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ taffelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Carl Hoefkens: ‘Eindelijk de nul'” (20 SEPTEMBER 2010), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be