Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taak·groep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taakgroep taakgroepen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de taakgroepv / m

  1. groep personen die een bepaalde taak uitvoert

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen