• sym·pa·thi·se·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eenstemmig denken met een ander’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
  • afgeleid van het Franse sympathiser (met het achtervoegsel -iseren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sympathiseren
sympathiseerde
gesympathiseerd
zwak -d volledig

sympathiseren [3]

  1. tot iets aangetrokken worden
     Er was niets mis mee dat mensen uit de hogere klasse sympathiseerden met de arbeidersbeweging, zo was hij begonnen.[4]
     Wie zou toegeven dat ze sympathiseerden met de kolonisatoren tegen de oorspronkelijke bevolking? Maar het is waar wat ik schreef.[5]
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]