swipen
- swi·pen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
swipen |
swipete |
geswipet |
zwak -t | volledig |
swipen
- inergatief met een vinger over het aanraakscherm bewegen om een smartphone of tablet te bedienen
- Maar de realiteit van alledag gebiedt te erkennen dat kinderen tegenwoordig eerst leren swipen en dan pas lopen. [1]
- overgankelijk op een smartphone of ipad uitkiezen door met een vinger over het aanraakscherm bewegen
- Als je een uitzending wil swipen die zowel live wordt uitgezonden als beschikbaar is in Terugkijk TV en/of die je aan het opnemen bent, dan kiest de Yelo Play-app wat er geswipet wordt. [2]
- inergatief een pasje met een magnetisch afleesbare strip door een apparaat halen dat die strip kan aflezen
- In den beginne was er het pinnen. Daarna werd het chippen en nu is het dippen (in plaats van swipen met de magneetstrip op je bankpas). [3]
- Het woord swipen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Kinderen leren eerst swipen, dan lopen (6 februari 2018) op website: tubantia.nl; geraadpleegd 2018-03-05
- ↑ Wat is swipen en hoe werkt het? op website: telenet.be; geraadpleegd 2018-03-05
- ↑ Hijink, M."Pinnen, chippen, dippen, tikken" (13 september 2014) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2018-03-05