• svor
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  svǫrðr zn 
Naar frequentie 20214
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   svor     svoren     svorer     svorene  
genitief   svors     svorens     svorers     svorenes  

svor, m

  1. (voeding) zwoerd, zwoord
  2. (spreektaal) zongebruinde huid
  3. (tuinbouw), (streektaal) graszode
  • sprøstekt svor
krokant gebakken zwoerd


  • svor
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  svǫrðr zn 
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   svor     svoren     svorar     svorane  

svor, m

  1. (voeding) zwoerd, zwoord
  2. (tuinbouw) graszode
  • sprøsteikt svor
krokant gebakken zwoerd