• su·mo·wor·stel·den
vervoeging van
sumoworstelen

sumoworstelden

  1. meervoud verleden tijd van sumoworstelen
    • Wij sumoworstelden. 
    • Jullie sumoworstelden. 
    • Zij sumoworstelden. 
    • Het bewolkte weer weerhield er ons niet van het water in te gaan. We zwommen, sumoworstelden en overwonnen. [1]