• su·mo·wor·stel·de
vervoeging van
sumoworstelen

sumoworstelde

  1. enkelvoud verleden tijd van sumoworstelen
    • Ik sumoworstelde. 
    • Jij sumoworstelde. 
    • Hij, zij, het sumoworstelde. 
    • In mei 2010 startte het tweede seizoen van Tomtesterom, waarin hij onder meer sumoworstelde en een marathon door de woestijn liep. [1]