Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sui·ze·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

suizelen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
suizelen
suizelde
gesuizeld
zwak -d volledig
  1. een zacht suizend of ruisend geluid maken
     Doordat het Echowerk in 1980-1985 tot een Zwelwerk is omgebouwd, zijn er zelfs romantische geluiden uit het orgel te toveren. Zachte strijkers suizelen in het ”Chant de Paix” van Langlais; en een Franse tongenbatterij ronkt door het ”Pièce Héroique” van Franck.[3]
     De tornado was voorbij en er was alleen het suizelen van een zachte stilte.[4]
Vertalingen

Gangbaarheid

34 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. suizelen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    J. Veerman
    “Recensie: Arno van Wijk in Goes” (09-05-201), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron
    Dr. Ewald Mackay
    “Column: De tornado” (10-04-2019), Reformatorisch Dagblad
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be