stuntel
- stun·tel
- In de betekenis van ‘kluns’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1922 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stuntel | stuntels |
verkleinwoord | stunteltje | stunteltjes |
de stuntel m
- een onhandig persoon.
vervoeging van |
---|
stuntelen |
stuntel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuntelen
- Ik stuntel.
- gebiedende wijs van stuntelen
- Stuntel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stuntelen
- Stuntel je?
- Het woord stuntel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stuntel" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "stuntel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be