stuka
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stu·ka
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘duikbommenwerper’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1950 ??[1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stuka | stuka's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de stuka m
- (luchtvaart) (afkorting) (van Sturzkampfflugzeug) Duitse duikbommenwerper in de Tweede Wereldoorlog
Gangbaarheid
- Het woord stuka staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.