• stro·fe·bouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strofebouw
verkleinwoord

de strofebouwm

  1. (dichtkunst) de manier waarop een dichtregel is geconstrueerd
     Zijn eerste dichtbundel, ’17 Gedichten’, schreef hij in rijmloze verzen. Hij experimenteerde enkele keren met metrum, maar het grootste deel van zijn oeuvre bestaat uit gedichten zonder regelmatige strofebouw. Een van zijn laatste werken is de bundel ’Het Grote Mysterie’ (2004).[2]
     „Een bestaande psalmberijming wijzigen of moderniseren is een uiterst ingewikkelde zaak: als gevolg van rijm, metrum, regellengte en strofebouw werkt elke ingreep gemakkelijk als een katalysator die een heel proces in beweging zet. Moderniseren of hertalen is bij proza al verre van eenvoudig, bij poëzie is het nog veel ingewikkelder.”[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Privé-ervaringen inspireren Tranströmer” (6 oktober 2011), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “„Hertalen berijming 1773 niet mogelijk”” (31 maart 2008), Reformatorisch Dagblad