stretcher
- stret·cher
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vouwbed’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
- uit het Engels [2]
- Naamwoord van handeling van stretchen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stretcher | stretchers |
verkleinwoord | stretchertje | stretchertjes |
de stretcher m
- een lichtgewicht bed met demontabele of opklapbare poten en een opvouwbaar skelet
- Het woord stretcher staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stretcher" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "stretcher" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ stretcher op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be