Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • straf·te af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afstraffen

strafte af

  1. enkelvoud verleden tijd van afstraffen
    • Ik strafte af. 
    • Jij strafte af. 
    • Hij, zij, het strafte af. 


Gangbaarheid