stond op
- stond op
vervoeging van |
---|
opstaan |
stond op
- enkelvoud verleden tijd van opstaan
- Ik stond op.
- Jij stond op.
- Hij, zij, het stond op.
- Ik stond op.
- Het woord stond op staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.