stink
- stink
vervoeging van |
---|
stinken |
stink
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stinken
- Ik stink.
- gebiedende wijs van stinken
- Stink!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stinken
- Stink je?
- Het woord stink staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to stink |
he/she/it | stinks |
verleden tijd | stank stunk |
voltooid deelwoord |
stunk |
onvoltooid deelwoord |
stinking |
gebiedende wijs | stink |
- Geluid: stink (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /stɪŋk/
stink
enkelvoud | meervoud |
---|---|
stink | stinks |
stink