Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sterf·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sterftijd
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sterftijdm

  1. datum van iemands overlijden
    • LAIRESSE. (Jacob, of Jaques, en Jan de) Van deze twee is geen geboorte of sterftijd vermeld, echter maakt F. Bogaerts dezelfde fout, als welke hij op ernest heeft begaan, - Zie aldaar. - namelijk, om van den eerste te zeggen, geboren te Luik, in 1671, en overleden, te Amsterdam, in 1709, en van jan, Idem, 1674, en overleden te Idem, 1724. [1] 

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen