Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sten·ci·len
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘afdrukken maken’ voor het eerst aangetroffen in 1940 [1]
  • van stencil
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stencilen
stencilde
gestencild
zwak -d volledig

Werkwoord

stencilen

  1. overgankelijk afdrukken maken met een stencilmachine
    • De pastoor stencilt het maandelijkse parochieblaadje op de stencilmachine. 

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen