stelselloosheid
- stel·sel·loos·heid
- afgeleid van stelselloos met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stelselloosheid | stelselloosheden |
verkleinwoord |
de stelselloosheid v
- het stelselloos zijn
- De stelselloosheid van de boer zorgde er voor dat zijn erf er rommelig uitzag.
- Het woord 'stelselloosheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.