• stel·lig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord stelligheid stelligheden
verkleinwoord

de stelligheidv

  1. met grote zekerheid
    • Hoewel hij eigenlijk niet wist wat er gebeurd was verklaarde hij met stelligheid dat de rode auto veel te snel had gereden bij het naderen van het kruispunt. 
99 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]