• stei·ge·ren
  • In de betekenis van ‘op de achterbenen gaan staan (van paarden)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1839 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
steigeren
steigerde
gesteigerd
zwak -d volledig

steigeren

  1. inergatief, (paardrijden) (van paarden) op de achterbenen gaan staan
    • Haar paard steigerde plotseling en zij viel hard op de grond. 
  2. inergatief, (luchtvaart) hoger de lucht in gaan
    • Het vliegtuig steigerde door de lucht. 
  3. inergatief, (verouderd) (bijv. van de zee) hoger worden
  4. inergatief, (informeel), (seksualiteit) stijf worden (v.d. penis)
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]