Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • steek voor·uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
vooruitsteken

steek (…) vooruit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooruitsteken
    • Ik steek vooruit. 
  2. gebiedende wijs van vooruitsteken
    • Steek vooruit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooruitsteken
    • Steek je vooruit? 

Gangbaarheid